s12889-022-14655-y (1)
Sociale integratie en geestelijke gezondheid van Somalische vluchtelingen in Nederland: de rol van gepercipieerde discriminatie
Achtergrond
We beoordelen of sociale integratie samenhangt met geestelijke gezondheid onder Somalische vluchtelingen in Nederland, en hoe deze vereniging wordt gevormd door vermeende discriminatie.
Methoden
We voerden lineaire regressie- en formele bemiddelingsanalyses uit op enquête-integratieminderheden (n = 417) om te beoordelen of de effecten van twee facetten van sociale integratie – Nederlandse taalvaardigheid en informele contacten met autochtonen – op de geestelijke gezondheid werden gemedieerd of onderdrukt door waargenomen discriminatie.
Resultaten
Nederlandse taalvaardigheid werd positief geassocieerd met geestelijke gezondheid, maar ook met waargenomen discriminatie. Informeel contact met autochtonen was niet significant geassocieerd met geestelijke gezondheid of waargenomen discriminatie. Er was marginaal significant bewijs (p < .1) dat waargenomen discriminatie de positieve associatie tussen Nederlandse taalvaardigheid en geestelijke gezondheid onderdrukte.
Discussie
Een grotere Nederlandse taalvaardigheid lijkt gunstig te zijn voor de geestelijke gezondheid van Somalische vluchtelingen, maar dit effect kan deels teniet worden gedaan door de bijbehorende sterkere ervaringen van discriminatie.
Peer Review-rapporten
Introductie
Oorlog en geweld hebben sinds de jaren 1980 geleid tot een constante toestroom van Somalische vluchtelingen in Nederland [1]. In 2022 woonden er ruim 41.000 mensen van Somalische afkomst in Nederland [2]. De traumatische gebeurtenissen die veel Somalische vluchtelingen hebben meegemaakt [3] geven hen een verhoogd risico op een slechte psychologische gezondheid [4, 5]. Eerder onderzoek heeft gewezen op uitgesproken verschillen in geestelijke gezondheid binnen de groep tussen Somalische vluchtelingen in verschillende westerse landen, bijvoorbeeld door de arbeidsstatus [6] en door de mate waarin zij zich identificeerden met Somalië en/of het land van bestemming [7]. Het huidige onderzoek richt zich specifiek op sociale integratie bij het verklaren van verschillen in geestelijke gezondheid binnen de groep Somalische vluchtelingen in Nederland. Het onderzoekt ook de rol van waargenomen discriminatie bij het vormgeven van de associatie tussen sociale integratie en de geestelijke gezondheid van Somalische vluchtelingen.
Aangezien terugkeer naar het land van herkomst voor vluchtelingen vaak geen realistische of gewenste optie is, blijven velen vaak langer in het land van bestemming [8]. Beleidsmakers in Nederland worstelen met hoe ze de steeds diverser wordende Nederlandse samenleving kunnen vormgeven op een manier die het mentale welzijn en de inclusie van al haar leden, inclusief vluchtelingen, bevordert [9, 10]. De huidige studie kan dit debat voeden.
Sociale integratie en geestelijke gezondheid
Sociale integratie verwijst naar "hoe migranten sociale relaties smeden die hun verbondenheid met de plaats waar ze zich vestigen en de bredere samenleving om hen heen vergroten" [11]. Het is een veelzijdig concept [12], met als belangrijkste facetten de taal van het land van bestemming en informele contacten met autochtonen van het land van bestemming zonder migratieachtergrond [13, 14]. Zoals Dagevos [12] betoogt, kan sociale integratie worden gezien als gerelateerd aan, maar toch verschillend van, culturele integratie, d.w.z. de mate waarin immigranten de heersende morele normen en waarden van de gastsamenleving toeschrijven, en de mate waarin zij zich identificeren als leden van de gastsamenleving [14, 15]. Hoewel de centrale focus van de huidige studie niet ligt op culturele integratie, zullen we aspecten van culturele integratie - met name etnische identificatie - in aanmerking nemen bij het beoordelen van de associaties tussen facetten van sociale integratie en de geestelijke gezondheid van vluchtelingen. We doen dit omdat sociale integratie en culturele integratie nauw met elkaar verweven zijn, en omdat eerder onderzoek suggereert dat dit laatste verband houdt met de geestelijke gezondheid van vluchtelingen [7].
Sociale integratie kan de geestelijke gezondheid op meerdere manieren ten goede komen. Wanneer sociale netwerken divers zijn en naast co-etnische groepen ook leden van de autochtone bevolking van het land van bestemming omvatten, kan dit wegen openen naar belangrijke bronnen, bijvoorbeeld informatie, sociaal ver weg van de vluchteling die hun levenskansen en mogelijk hun gezondheid in het land van bestemming ten goede kan komen [16, 17 ]. Ontoereikende lokale sociale netwerken kunnen daarentegen een belemmering vormen voor vluchtelingen om diensten en kansen te verkennen die mogelijk voor hen beschikbaar zijn [18].
Slechte beheersing van de taal in het land van bestemming belemmert de ontwikkeling van informele contacten en sociale relaties met autochtonen van het land van bestemming en vormt een directe barrière voor toegang tot gemeenschapsdiensten [19,20,21]. Lage taalvaardigheid is ook in verband gebracht met verhoogde gevoelens van eenzaamheid onder Somalische immigranten in westerse landen [18, 22], en eenzaamheid is op zijn beurt een bekende risicofactor voor depressieve symptomen [23]. Bovendien kunnen communicatieproblemen als gevolg van een lage taalvaardigheid het contact met een professional in de geestelijke gezondheidszorg bemoeilijken, wat kan leiden tot een suboptimale kwaliteit van de ontvangen zorg [24]. Dit kan stressvol zijn en kan, afhankelijk van het copinggedrag van het individu, resulteren in negatieve emoties, wat uiteindelijk schadelijk is voor de geestelijke gezondheid. Vluchtelingen kunnen ook afzien van het zoeken naar geestelijke gezondheidszorg, volledig uit angst dat ze niet adequaat kunnen communiceren met zorgverleners, of omdat ze zich schamen voor hun taalvaardigheid [25,26,27]. Een lage taalvaardigheid kan dus leiden tot een ontoereikende – of zelfs afwezige – behandeling van opkomende psychische problemen, waarvan op zijn beurt kan worden verwacht dat ze zich vertalen in suboptimale geestelijke gezondheid [28].
Discriminatie
Het uitgangspunt van de huidige studie is dat waargenomen discriminatie de impact van sociale integratie op de geestelijke gezondheid van Somalische vluchtelingen gedeeltelijk kan bepalen. Somalische vluchtelingen zijn een groep met meerdere minderheidsstatussen en kunnen daarom het doelwit zijn van discriminatie op meerdere gronden (bijv. ras/etniciteit of islamitische overtuigingen) [29]. Het negatieve verband tussen ervaringen met discriminatie en geestelijke gezondheid is goed vastgesteld [30,31,32,33,34], ook bij Somalische vluchtelingen [35,36,37,38]. Percepties dat de samenleving discriminerend is en dagelijkse ervaringen van kleine daden van onrechtvaardige behandeling vanwege iemands sociale identiteit zijn chronische stressoren. Meer schijnbare persoonlijke discriminerende handelingen zijn bovendien acute stressoren die bovenop deze chronische stress worden gelegd, en de gecombineerde stress als gevolg van discriminatie is schadelijk voor de geestelijke gezondheid [39].
Ervaringen van discriminatie kunnen een katalysator zijn of een tenietdoener van mogelijke gunstige effecten van sociale integratie op de geestelijke gezondheid. Assimilatietheorie [40] zou ertoe leiden dat men zou verwachten dat discriminatie de eerste rol speelt. Sociale integratie kan de sociale afstand tussen etnische minderheden en leden met een autochtone meerderheid verkleinen [41]. Informeel contact en vertrouwdheid met leden van etnische minderheden die de taal van het land van bestemming beheersen en zich oriënteren op de bestemmingssamenleving, kunnen ervoor zorgen dat leden van etnische meerderheidsgroepen meer acceptatie krijgen ten opzichte van minderheidsleden. Als gevolg hiervan kan verzwakking van vooroordelen en discriminatie worden verwacht [17, 40, 42]. Bovendien kunnen sociaal geïntegreerde leden van etnische minderheden zich meer erkend voelen en een positieve houding ontwikkelen ten opzichte van de autochtone meerderheidsgroep. De assimilatietheorie zou dus leiden tot de hypothese dat de gunstige effecten op de geestelijke gezondheid van taalvaardigheid in het land van bestemming en informele contacten met autochtonen van bestemmingslanden gedeeltelijk kunnen worden toegeschreven aan verminderde ervaringen van discriminatie.
In schril contrast met wat de assimilatietheorie zou doen verwachten, is een fenomeen dat de integratieparadox is genoemd onlangs opgemerkt door wetenschappers die zich richten op de verbanden tussen sociale integratie en discriminatie [43, 44]. De integratieparadox veronderstelt een positief, in plaats van negatief, verband tussen de neiging van migranten om te integreren en ervaringen met discriminatie [43, 44], en stelt dat de grotere blootstelling aan discriminatie onder sterker geïntegreerde migranten kan leiden tot terugtrekking in en wrok jegens de bestemmingsmaatschappij [45].
Er zijn verschillende verklaringen voor een positief verband tussen sociale integratie en waargenomen discriminatie. Geïntegreerde leden van etnische minderheden worden meer blootgesteld aan contact met leden van de autochtone meerderheid in de publieke context dan hun tegenhangers die zich voornamelijk omringen met leden uit hun eigen etnische groep. Dit kan het gevoel van intergroepsconcurrentie vergroten en de wens vergroten om de belangen van de groep sterk te ondersteunen. Bovendien wordt discriminatie gemakkelijker gedetecteerd door degenen die de taal van het land van bestemming goed spreken [43]. Geïntegreerde etnische minderheden in Nederland worden ook in grotere mate geconfronteerd met de negatieve publieke kijk op en politieke debatten over etnische minderheden [46], wat gevoelens van discriminatie kan vergroten [43]. Warfa et al. [29] constateerden frustratie bij veel Somalische vluchtelingen met professionele vaardigheden en een zeer goede beheersing van de Engelse taal in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten over het gebrek aan erkenning voor hun vaardigheden in de landen van bestemming. Deze frustratie, zo betoogden de auteurs, bracht de vluchtelingen in een verhoogd risico op wrok en psychologische nood [29]. Naar aanleiding van deze redenering kan worden verondersteld dat potentiële gunstige effecten op de geestelijke gezondheid van taalvaardigheid in het land van bestemming en informele contacten met autochtonen van bestemming gedeeltelijk teniet worden gedaan door sterkere ervaringen van discriminatie bij mensen met een betere taalvaardigheid in het land van bestemming en meer informele contacten met autochtonen.
Gegevens en methoden
Monster
De huidige studie is gebaseerd op gegevens uit het gecontroleerde verspreidingsbestand van de 2015-editie van de Survey Integration Minorities (SIM) (Enquête Intergratie Minderheden) [47, 48]. SIM is een herhaald transversaal onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en uitgevoerd door het Sociaal En Cultureel Planbureau. Het richt zich op de structurele en sociaal-culturele positie van migranten in Nederland. De derde ronde van SIM (SIM2015), verzameld tussen januari en juni 2015, was de eerste die een substeekproef van migranten van Somalische afkomst omvatte. Andere geïnterviewde groepen waren mensen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse, Poolse en autochtone achtergrond.
Andriessen en Kappelhof beschrijven in detail hoe de Somalische substeekproef werd gerekruteerd [47]. Het CBS selecteerde willekeurig 1747 personen van Somalische afkomst (d.w.z. geboren in Somalië of ten minste één ouder geboren in Somalië) uit de Nederlandse bevolkingsregisters. Van deze personen konden er 10 niet gecontacteerd worden, hetzij omdat ze overleden waren, hetzij omdat ze geen geldig adres meer hadden. De 1737 overgebleven personen kregen een uitnodiging voor een enquête en 626 van hen namen deel aan de enquête (responspercentage: 36,0%). Van deze respondenten vulden 234 de enquête online in en namen 392 deel aan computerondersteunde persoonlijke interviews (CAPI). De vragenlijsten voor de face-to-face interviews en de webenquête waren identiek en beide waren zowel in het Nederlands als in het Somalisch beschikbaar. Face-to-face gegevensverzameling werd gedaan door 15 interviewers met een Somalische achtergrond.
Respondenten werden geïnformeerd over de doelen van het onderzoek en er werd benadrukt dat informatie geanonimiseerd zou worden en dat deelname aan de enquête en toestemming vrijwillig waren. In het gecontroleerde circulatiebestand van de dataset werd geselecteerde informatie (bijv. leeftijd) opnieuw gecategoriseerd in bredere categorieën om identificatie van individuele respondenten onmogelijk te maken. De Research Ethics Review Committee van de Erasmus School of Health Policy &Management van de Erasmus Universiteit Rotterdam heeft de secundaire analyse van het gecontroleerde circulatiebestand van de SIM2015 dataset waarover we hier rapporteren beoordeeld en goedgekeurd (Referentie: 21-033).
Gezien onze focus op vluchtelingen, sloten we migranten van de tweede generatie (n = 51) en migranten uit die migreerden om andere redenen dan oorlog, politieke redenen of religieuze vervolging (n = 158). Aangezien er geen informatie over de formele vluchtelingenstatus beschikbaar was, moesten we ons baseren op zelfgerapporteerde migratieredenen als proxymaatregel. De hier beschreven uitsluitingsprocedure resulteerde in een vermindering van de analytische steekproef tot 417 respondenten. De geleverde analytische gewichten werden gebruikt om selectieve niet-deelname aan de enquête te verklaren.
Maatregelen
Geestelijke gezondheid werd gemeten met een alternatieve versie van de Mental Component Summary van de 12-item Short Format Health Survey (SF-12) [49]. Respondenten werd gevraagd hoe vaak ze in de afgelopen vier weken "veel energie hadden", "moeite hadden om familie of vrienden te ontmoeten of andere sociale activiteiten te plannen vanwege fysieke gezondheid of emotionele problemen", "zich kalm en vredig voelden", "zich downhearted en blauw voelden", "minder deelnamen aan activiteiten of minder bereikten dan je zou willen als gevolg van emotionele problemen", en "waren niet in staat om werk of andere reguliere dagelijkse activiteiten zo zorgvuldig te doen als gewoonlijk vanwege emotionele problemen". Antwoordcategorieën verschilden enigszins van de oorspronkelijke SF-12: de vier eerstgenoemde vragen hadden vier antwoordcategorieën, variërend van (1) "altijd" tot (4) "nooit", en de laatste twee vragen hadden twee antwoordcategorieën: (1) "ja" en (2) "nee". Waar nodig werden antwoorden gehercodeerd, zodat hogere waarden overeenkwamen met een betere geestelijke gezondheid. Volgens de door Schellingerhout beschreven procedure [50] werd vervolgens een samenvattende schaal van 0 tot 100 afgeleid.
Twee facetten van sociale integratie kwamen aan bod: Nederlandse taalvaardigheid en de frequentie van informeel contact met Nederlanders. Drie vragen beoordeelden of de respondenten problemen ondervonden bij het voeren van een gesprek in het Nederlands, bij het schrijven in het Nederlands en bij het lezen van Nederlandse kranten, brieven of brochures. De antwoordcategorieën voor elk van de drie vragen waren (1) "vaak", (2) "soms" en (3) "nooit". Voor de eerste vraag werd "niet in staat om Nederlands te spreken" (4) gepresenteerd als een extra antwoordcategorie. De antwoorden werden samengevat in een consistente schaal (Cronbach's α = .80) variërend van 3 tot 10, waarbij hogere scores wijzen op een betere Nederlandse taalvaardigheid.
Met betrekking tot informeel contact met Autochtonen werd respondenten gevraagd hoe vaak autochtone vrienden of buren hen bezochten, hoe vaak zij vrije tijd doorbrachten met Nederlandse autochtonen en hoe vaak zij contact hadden met autochtone vrienden of kennissen. Voor de eerste twee vragen varieerden de antwoordcategorieën van (0) "nooit" tot (2) "vaak". Antwoordcategorieën voor de derde vraag varieerden van (0) "Eenmaal per maand of minder" tot (2) "dagelijks". Het optellen van de antwoorden op de drie vragen resulteerde in een intern consistente schaal (Cronbach's α = .73) variërend van 0 tot 6, met hogere scores die wijzen op meer informeel contact met Nederlanders. Vermeende persoonlijke discriminatie werd gevangen met de vraag: "Bent u ooit gediscrimineerd door de Nederlandse bevolking? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd?' De responscategorieën varieerden van "nooit" (1) tot "zeer vaak" (5).
In de multivariate analyses hebben we gecontroleerd op geslacht, leeftijd, partnerstatus, ouderschap, opleidingsniveau, arbeidsstatus, religiositeit en identificatie met Somalië en Nederland. Deze variabelen werden beschouwd als potentiële confounders, omdat mag worden verwacht dat ze worden geassocieerd met sociale integratie en met geestelijke gezondheid [6, 7, 32, 37, 44, 51,52,53,54].
Er werden vier leeftijdscategorieën onderscheiden: 15-24 jaar oud, 25-34 jaar oud, 35-44 jaar oud en 45 jaar en ouder. Met betrekking tot het opleidingsniveau onderscheidden we drie categorieën: (1) lager onderwijs of minder, (2) lager secundair onderwijs, (3) hoger secundair of tertiair onderwijs. De partnerstatus werd gemeten met een dichotome variabele die onderscheid maakte tussen respondenten met een partner die in Nederland woont en hun tegenhangers zonder partner of met een partner die in een ander land dan Nederland woont. Een dichotome variabele werd opgenomen om respondenten met ten minste één kind te onderscheiden van hun kinderloze tegenhangers. Een andere dichotome variabele gaf aan of respondenten al dan niet betaald werk hadden. De verblijfsduur werd berekend door het jaar waarin de respondent voor het eerst naar Nederland migreerde, af te trekken van het interviewjaar. Gezien de positief scheve verdeling van de verblijfsduur in jaren, werd vervolgens logtransformatie uitgevoerd. Er zijn twee dichotome maatregelen opgenomen om de identificatie van respondenten met Somalië en Nederland vast te leggen. Beide variabelen werden gecodeerd als 1 voor respondenten die aangaven zichzelf "sterk" of "zeer sterk" te identificeren als respectievelijk Somalisch of Nederlands, en als 0 als ze meldden zichzelf slechts "enigszins", "niet" of "helemaal niet" als zodanig te identificeren. Een laatste dichotome variabele werd opgenomen om religiositeit vast te leggen. Merk op dat respondenten in onze steekproef bijna uitsluitend (96,4%) aangaven moslim te zijn. We maakten onderscheid tussen respondenten die minstens wekelijks religieuze diensten bijwoonden en hun tegenhangers die minder vaak religieuze diensten bijwoonden. De kenmerken van de monsters zijn weergegeven in tabel 1.
Ontbrekende waarden
Informatie over een of meer variabelen van belang ontbrak voor 88 respondenten (22,1%) in de analytische steekproef. Informatie over geestelijke gezondheid (n = 48) en informeel contact met autochtonen (n = 32) ontbrak het vaakst. Meervoudige imputatie met behulp van geketende vergelijkingen werd gebruikt om ontbrekende gegevens aan te pakken [55]. De onderliggende veronderstelling is dat informatie willekeurig ontbrak (MAR), d.w.z. dat verschillen tussen de verdelingen van ontbrekende waarden en de verdelingen van waargenomen waarden konden worden verklaard door variabelen die in het imputatiemodel waren opgenomen [56]. De bevindingen van de inhoudelijke analyses op 20 toegerekende datasets werden gecombineerd in een enkele set resultaten volgens de regels van Rubin [57], die rekening houden met de variabiliteit in resultaten tussen de toegerekende datasets. Een overzicht van de kenmerken van het monster na meervoudige verrekening en weging is opgenomen in Aanvullend dossier 1: Aanhangsel A.
Analytische aanpak
We schatten een reeks gewone regressiemodellen met de kleinste kwadraten om de geestelijke gezondheid te voorspellen. We hebben eerst de geestelijke gezondheid teruggeschroefd op nederlandse taalvaardigheid, informele contacten met autochtonen en de hierboven beschreven reeks controlevariabelen. In een tweede model hebben we waargenomen discriminatie toegevoegd als een verklarende variabele. We voerden formele bemiddelingsanalyses uit om te beoordelen of de effecten van Nederlandse taalvaardigheid en informele contacten met autochtonen op de geestelijke gezondheid werden bemiddeld (of onderdrukt) door waargenomen discriminatie. Volgens de door Preacher en Hayes voorgestelde procedure [58] werd bootstrapping gebruikt om de indirecte effecten van Nederlandse taalvaardigheid en informele contacten met autochtonen op de geestelijke gezondheid via waargenomen discriminatie in te schatten.
Resultaten
Resultaten van de gewone kleinste kwadraten regressiemodellen van de geestelijke gezondheid zijn weergegeven in tabel 2. In overeenstemming met onze verwachtingen gaf het eerste model aan dat, na correctie voor de andere variabelen in het model, de Nederlandse taalvaardigheid positief geassocieerd was met geestelijke gezondheid. Er werd geen significant verband gevonden tussen informele contacten met autochtonen en geestelijke gezondheid. Het model gaf verder aan dat het hebben van een partner in Nederland, een sterke identificatie met Somalië en frequente aanwezigheid van religieuze diensten geassocieerd waren met een betere geestelijke gezondheid.
Een belangrijk doel van de huidige studie was om te beoordelen hoe de associaties tussen facetten van sociale integratie en geestelijke gezondheid worden gevormd door waargenomen discriminatie. Voordat we waargenomen discriminatie toevoegden aan ons regressiemodel van geestelijke gezondheid, hebben we de waargenomen discriminatie op Nederlandse taalvaardigheid, informele contacten met autochtonen en de bovengenoemde reeks controlevariabelen teruggedraaid. De resultaten van deze analyse zijn opgenomen in Aanvullend dossier 1: Aanhangsel B. Na correctie voor de andere variabelen in het model, werd een betere beheersing van het Nederlands geassocieerd met een hogere waargenomen discriminatie. Dit komt overeen met het idee van de integratieparadox, die stelt dat migranten met een sterkere neiging om te integreren meer, in plaats van minder, discriminatie melden. Er werd geen significant effect van informele contacten met autochtonen op waargenomen discriminatie gevonden.
Het tweede model voor geestelijke gezondheid, waarin we waargenomen discriminatie als een extra verklarende variabele hebben opgenomen, toonde aan dat sterkere waargenomen discriminatie geassocieerd was met een slechtere geestelijke gezondheid. Na de toevoeging van gepercipieerde discriminatie aan het model werd de coëfficiëntschatting van de Nederlandse taalvaardigheid aanzienlijk groter. De resultaten van de formele bemiddelingsanalyse met bootstrapped standaardfouten zijn weergegeven in tabel 3. De gedeeltelijke onderdrukking van het gunstige gezondheidseffect van de Nederlandse taalvaardigheid door waargenomen discriminatie was grensoverschrijdend significant (p < .1). De coëfficiëntenschatting van informele contacten met Autochtonen veranderde niet wezenlijk na de toevoeging van gepercipieerde discriminatie aan het model. We vonden dus geen bewijs van onderdrukking van een psychisch effect van informele contacten met Nederlanders via vermeende blootstelling aan discriminatie.
Discussie
Op basis van Survey Integration Minorities-gegevens van 417 Somalische vluchtelingen in Nederland hebben we beoordeeld of sociale integratie – geoperationaliseerd als Nederlandse taalvaardigheid en informele contacten met Nederlandse autochtonen – verband hield met geestelijke gezondheid onder Somalische vluchtelingen in Nederland, en hoe deze vereniging werd gevormd door waargenomen discriminatie. Onze resultaten suggereren dat over het algemeen een grotere Nederlandse taalvaardigheid gunstig is voor de geestelijke gezondheid van Somalische vluchtelingen. We vonden geen statistisch significant bewijs dat informele contacten met Nederlandse autochtonen van invloed waren op de geestelijke gezondheid van Somalische vluchtelingen. De resultaten van de bemiddelingsanalyses leverden voorlopig bewijs voor de hypothese die is afgeleid van de integratieparadox dat de gunstige geestelijke gezondheidseffecten van de Nederlandse taalvaardigheid deels teniet worden gedaan door sterkere ervaringen van discriminatie onder Somalische vluchtelingen met een betere beheersing van het Nederlands.
Onze bevinding dat de Nederlandse taalvaardigheid positief geassocieerd was met de geestelijke gezondheid van vluchtelingen, komt overeen met onze verwachtingen die zijn afgeleid van eerder werk waarnaar in de inleidingssectie wordt verwezen. Alles bij elkaar suggereerde dit werk dat een slechte beheersing van de taal in het land van bestemming kan leiden tot gevoelens van eenzaamheid en tot ontoereikende of zelfs afwezige behandeling van opkomende psychische problemen. Het is echter belangrijk om te benadrukken dat we niet konden testen of deze potentiële mechanismen effectief ten grondslag liggen aan de positieve associatie die hier wordt gemeld tussen Nederlandse taalvaardigheid en geestelijke gezondheid.
Het feit dat we geen bewijs hebben gevonden voor een positief verband tussen informele contacten met Nederlandse autochtonen en de geestelijke gezondheid van vluchtelingen, kan te maken hebben met de manier waarop informele contacten met Nederlandse autochtonen werden geoperationaliseerd. De nadruk in onze meting lag op de frequentie van verschillende soorten contacten. De kwaliteit van de contacten, bijvoorbeeld de mate waarin men intieme en persoonlijke zaken kan bespreken, kan echter belangrijker zijn [59]. Onderzoek suggereert dat de kwaliteit van het contact met buren meestal lager is in etnisch diverse buurten [60], zoals die waar veel Somalische vluchtelingen wonen. Mensen van Somalische afkomst hebben ook de neiging om relatief vaak te verhuizen [1]. Daardoor is de kwaliteit van de informele sociale contacten met Nederlanders van Somalische vluchtelingen vaak niet voldoende om zinvol bij te dragen aan een betere geestelijke gezondheid.
Naast het gunstige effect van de Nederlandse taalvaardigheid, benadrukken onze resultaten ook dat vluchtelingen die zich sterk identificeerden als Somaliër en vluchtelingen die minstens wekelijks religieuze diensten bijwoonden, een betere geestelijke gezondheid hadden dan hun tegenhangers die zich niet sterk identificeerden als Somaliër en die minder vaak religieuze diensten bijwoonden. De wens om deel uit te maken van een groep is waarschijnlijk een aanjager van frequente aanwezigheid van religieuze diensten onder Somalische vluchtelingen in Nederland [1]. Recent onderzoek suggereert dat vriendschappen met allochtone leeftijdsgenoten gunstig kunnen zijn voor de geestelijke gezondheid en het psychosociale welzijn van immigranten [61, 62]. De positieve effecten op de geestelijke gezondheid van sociale integratie en van zelfidentificatie als Somaliër en frequente aanwezigheid van religieuze diensten die in de huidige studie worden gemeld, kunnen worden toegeschreven aan de voorkeur onder immigranten die door Phinney et al. [63] zijn opgemerkt voor het behouden van banden met de cultuur van herkomst, terwijl ook banden worden gesmeed met de samenleving van vestiging. Aanhoudende banden met de cultuur van herkomst mogen niet worden gezien als een belemmering voor sociale integratie [14, 64], en het is belangrijk dat beleidsmakers en praktijkmensen het belang, en mogelijk de complementariteit, van beide voor het welzijn van vluchtelingen erkennen.
In de huidige studie zagen we sociale integratie en culturele integratie als gerelateerde maar afzonderlijke concepten. Deze keuze was aantoonbaar enigszins willekeurig, omdat deze twee soorten integratie ook samen zijn beschouwd als aspecten van sociaal-culturele integratie [14]. Een bredere focus op sociaal-culturele integratie, in plaats van alleen op sociale integratie, zou meer uitwerking van de geestelijke gezondheidsimpact van waarden en identificatie met het land van bestemming impliceren. Hoewel we niet theoretiseerden over mogelijke verbanden tussen culturele integratie en de geestelijke gezondheid van vluchtelingen, hebben we wel een belangrijk aspect van culturele integratie in onze modellen opgenomen, namelijk zelfidentificatie met Nederland. We hebben geen bewijs gevonden dat zelfidentificatie met Nederland geassocieerd was met een betere geestelijke gezondheid onder Somalische vluchtelingen.
Verschillende beperkingen van de huidige studie moeten worden overwogen. Vanwege het cross-sectionele ontwerp kan causaliteit niet worden afgeleid uit de hier gerapporteerde bevindingen. Op zoek naar sterker bewijs voor causale verbanden, kunnen toekomstige studies een longitudinaal ontwerp aannemen en bijvoorbeeld onderzoeken in hoeverre het verwerven van een grotere Nederlandse taalvaardigheid veranderingen oplevert in waargenomen discriminatie en / of geestelijke gezondheid.
Ten tweede was de geestelijke gezondheidsmaatstaf in de SIM-dataset gebaseerd op de gevalideerde SF-12 Mental Component Summary [49], maar, zoals beschreven in de sectie metingen, had deze enkele opmerkelijke verschillen, bijvoorbeeld met betrekking tot het aantal responscategorieën op verschillende items. Hoewel gebruikt in verschillende studies van het Sociaal en Cultureel Planbureau [1, 50, 65], is de alternatieve maat tot nu toe niet gevalideerd. De gemiddelde score voor geestelijke gezondheid die hier werd gerapporteerd, was vrij hoog. Mogelijk werden psychische problemen ondergerapporteerd vanwege het stigma op psychische problemen dat is opgemerkt onder Somalische vluchtelingen [66,67,68,69]. Gezien het relatief lage responspercentage kunnen de hoge scores voor geestelijke gezondheid ook steekproefbias weerspiegelen. We gebruikten de geleverde analytische gewichten om te corrigeren voor selectieve non-respons, maar deze gewichten hielden alleen rekening met geslacht, leeftijdscategorie, gezinsgrootte en gemeentegrootte [47]. Als na deze correcties mensen met een goede geestelijke gezondheid nog steeds meer kans hadden dan hun tegenhangers met een suboptimale geestelijke gezondheid om deel te nemen aan het onderzoek, kan de hier gerapporteerde gemiddelde score voor geestelijke gezondheid hoger zijn dan in de totale bevolking van Somalische vluchtelingen in Nederland. We willen echter benadrukken dat de focus van het huidige onderzoek niet lag op absolute niveaus van geestelijke gezondheid, maar eerder op de impact van facetten van sociale integratie en waargenomen discriminatie op de geestelijke gezondheid van Somalische vluchtelingen in Nederland.
In het licht van de toenemende diversiteit van de Nederlandse samenleving is het cruciaal dat het mentale welzijn en de inclusie van al haar leden adequaat wordt bevorderd. Onze resultaten onderstrepen het belang van inzicht in de uitdagingen waarmee Somalische vluchtelingen in Nederland worden geconfronteerd. Er is behoefte aan het initiëren en ondersteunen van initiatieven die Somalische vluchtelingen aanmoedigen om de Nederlandse taal te leren en die hen handvatten bieden om taalbarrières voor toegang tot diensten te overwinnen. In lijn met een recent politieadvies van het Sociaal en Cultureel Planbureau [10] suggereren onze resultaten ook dat dergelijke initiatieven bijzonder succesvol kunnen zijn in het bevorderen van de geestelijke gezondheid van Somalische vluchtelingen in Nederland in combinatie met acties die discriminatie aanpakken.
Beschikbaarheid van data en materialen
De dataset die tijdens de huidige studie is geanalyseerd, is beschikbaar in de DANS-repository van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, https://doi.org/10.17026/dans-xep-by9x.
https://bmcpublichealth.biomedcentral.com/articles/10.1186/s12889-022-14655-y